Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen hief mij [1]de Geest op, en bracht mij tot de [2]Oostpoort van het huis des HEEREN, dewelke ziet oostwaarts; en ziet, aan de deur der poort waren [3]vijf en twintig mannen, en in het midden van hen zag ik Jaazanja, den zoon van Azzur, en [5]Pelatja, den zoon van Benaja, [6]vorsten des volks. 1. Versta, den Geest Gods, die hem dit gezicht vertoonde; zie boven hfdst.8 vs.3. 2. Zie boven hfdst.10 vs.19. 3. Men meent dezen geweest te zijn dezelfden van wie gesproken is boven hfdst.8 vs.16. Zoveel is het, dat zij van groot aanzien onder het volk geweest zijn, en voornamelijk wier namen hier uitgedrukt worden. Zij komen hier uit het huis des Heeren, van den afgodendienst, dien zij daar de zon bewezen hadden, en spreken tezamen van de versterking der stad. 4. Onderscheid dezen van een anderen Jaazanja, den zoon van Safan, boven hfdst.8 vs.11. 5. Die ook te onderscheiden is van anderen van dezen naam; 1 Kron.3:21, en 1 Kron.4:42. 6. Dat is, voortreffelijke personen, die in de regering des lands uitstekende, bij het volk aanzienlijk waren, en dienvolgens een voorbeeld der godvruchtigheid allen billijk moesten geweest zijn; vergelijk Ex.3:16; Lev.4:15; 2 Kon.23:1, en de aantekening.